Een bloesje tot aan boven dichtgeknoopt, een net colbertje, een hip hoedje en een strak verzorgd baardje. De vierentwintigjarige Al Sayed Ali is een opvallende verschijning in ‘Het Wapen van Vries’ in de gemeente Tynaarlo. Al ruim een jaar woont hij met andere asielzoekers in dit voormalige hotel waar INLIA een crisisopvang heeft voor het overvolle aanmeldcentrum in Ter Apel. Wie zijn deze mensen en hoe brengen ze hun tijd door terwijl ze wachten op uitsluitsel over hun asielaanvraag? Een portret van een van de gasten.
Ninski Wassenaar, INLIA
Ali leert gitaar spelen en sport veel. “Het maakt mijn hoofd leeg. Ik vergeet de nare dingen en sporten geeft een kick.” Hoe oud hij precies was toen hij uit Syrië vluchtte weet hij niet meer, maar hij was nog een kind. Het gezin – ouders, broers en zussen en hijzelf – probeert een nieuw leven in buurland Turkije op te bouwen. En het lukt. Er is werk. Zijn moeder vindt een baan als docent, zijn broers en zussen kunnen ook werk vinden en ook Ali zelf kan aan de slag.
Hij doet alles wat er te doen valt: stukadoort, schildert en verkoopt ijsjes. “Maar het was gevaarlijk in Turkije. Als je als jong iemand naar buiten gaat zijn er allerlei gevaren. De mensen in Turkije haten je: ze vinden dat je hun banen afpakt.” Hij wordt ongelukkiger en ongelukkiger in het land en besluit zo niet verder te willen. “Mijn basisgevoel was dat ik weg móést. Iedereen haatte me, wat ik ook deed. Dat begreep ik niet. Ik moest op zoek naar een plek waar ik wel welkom was.”
Lopend van land naar land
Zijn ouders, broers en zussen gaan niet mee. Ali zwerft wekenlang zonder zijn familie door Europa. Hij zucht diep als hij erover vertelt: “Dat duurde heel lang. Ik kan daar niet veel over vertellen, maar het was heel moeilijk. Het gaat langzaam, land voor land. Lopend door bossen en lopend door de bergen. Soms kon je ergens meeliften, maar ik heb vooral heel veel gelopen.”
Uiteindelijk komt hij aan in Nederland. Niet in Ter Apel, maar in Zwolle. Op het station stapt hij op de politie af en vertelt dat hij een vluchteling is en dat hij graag in Nederland wil blijven. De agenten helpen hem om in Ter Apel te komen. Ali: “Ter Apel was voor mij niet zo erg als voor anderen. Ik was bang dat ik buiten moest slapen, maar toen ik er was, hoefde niemand buiten te slapen. Ik hoor wel van vrienden nare verhalen over Ter Apel, over buiten slapen, vechtpartijen en stelen, maar dat heb ik niet meegemaakt.”
Onzekerheid en eigenwaarde
Al na een aantal dagen verhuist Ali naar het hotel waar hij nu verblijft. En toen stond de tijd stil. “Ik heb het goed in Vries. De mensen van INLIA en van het hotel zorgen goed voor ons. Maar ik wacht nu al een jaar op een beslissing over mijn verblijfsvergunning. Dat is niet oké. Het is niet goed voor je om zo lang in onzekerheid te zijn. Maar ik accepteer het en ik geloof echt dat de overheid zijn best doet.”
En wordt hij wel eens boos over de situatie? “Ik mag niet boos worden van mezelf; als je boos wordt, dan maak je jezelf gek. Ik moet mezelf ook helpen, dus probeer ik afleiding te zoeken in andere dingen. Ik leer gitaar spelen en doe graag aan sport, zoals kickboksen.”
Een grote glimlach verschijnt op zijn gezicht. Bij het woord ‘kickboksen’ stralen zijn ogen opeens. “Ik bokste al een beetje in Syrië, maar hier ben ik het weer gaan doen. Ik heb een Nederlandse trainer en ik train zo vaak ik kan. Het gaat goed en ik heb al aan een grote wedstrijd meegedaan.” In het kickboksen vindt Ali waardering en eigenwaarde, dat is zo belangrijk nu zijn leven stilligt. “Geweldig, geweldig, het is zo geweldig. Boksen helpt me enorm, het is het beste medicijn. In het Nederlands is daar zo’n mooi woord voor: prachtig!”
Stukadoor
Als hij een verblijfsvergunning krijgt en dus mag gaan werken, dan wil hij meteen zijn eigen stukadoors- en schildersbedrijf beginnen. “Ik heb in Turkije gestuukt en geschilderd, dus ik weet dat ik dat goed kan. Hier zitten veel mensen lang te wachten op een goede stukadoor, dus ik weet dat er veel werk is.”
Over de medewerkers van INLIA is Ali erg te spreken. “Je kunt altijd en voor alles bij ze terecht. Ze helpen je met de documenten en met het Nederlands leren. De mensen van INLIA zouden je broer of zus kunnen zijn, ze gedragen zich als familie voor me.”
“Geld is niks”
Het is ruim een jaar geleden dat hij zijn familie voor het laatst in het echt gezien heeft. Hij doet er opvallend laconiek over: “Ik videobel veel met ze, dan zie en spreek ik ze ook.”
Hij loopt vaak aan tegen de misvatting dat mensen zoals hij naar Nederland komen voor het geld. “Geld is niks. Overal in de wereld kun je werken en geld verdienen. Het gaat om geluk en wederzijds respect. Vrienden hebben en vrienden maken. Dat is veel belangrijker.”
Hij ervaart in Nederland een heel andere mentaliteit dan in Turkije. “Hier zijn de mensen veel vriendelijker. Natuurlijk, Nederland is ook geen paradijs op aarde, maar als mensen je hier niet aardig vinden, doen ze hun best dat niet te laten merken. Dat is in Turkije echt heel anders.
“Ik houd van de uitdrukking: het glas is halfvol, zo zie ik dit ook. Al bijna een jaar hoop ik dat de procedure klaar is en ik eindelijk mag gaan werken. Maar het hoort erbij en boos worden heeft geen zin. Het glas is halfvol!”