In de maanden mei en juni hebben we als Breed Moderamen van de classis in zes bijeenkomsten gekoppeld aan de werkgemeenschappen alle voorgangers uitgenodigd voor een gesprek. We hebben dat ‘Broodje met ….’ genoemd: een lunchbijeenkomst zodat het voorgangers zo weinig mogelijk tijd zou kosten – en eten moeten we allemaal. Alle data zijn gecommuniceerd, zodat zij die niet bij hun eigen werkgemeenschap konden aanschuiven dat elders zouden kunnen doen.
De ontvangst op de plekken waar we samenkwamen was geweldig. Vrijwilligers hadden meestal soep gekookt en heerlijke broodjes gemaakt en we werden aan alle kanten met goede zorgen omringd. Een mooie ervaring met dank aan degenen die dat voor ons hebben gedaan.
De gesprekken kwamen soms wat moeilijk op gang, maar waren in het algemeen nuttig en zinvol in mijn ogen.
De vragen waren in de uitnodiging:
- Hoe denken wij onze kerkelijke gemeenten verder te brengen? Het is nodig om daarover te spreken in verband met de kleinere kerkenraden (soms te klein en te grijs) en de kleinere formatie voor voorgangers, mogelijk meer teamwerk.
- Wij denken dat de kerkelijke structuur met onze drie ambten, kerkenraden op de huidige manier, niet houdbaar zal blijken, hoe kijken jullie daar tegenaan en hoe dat eventueel op te lossen?
- Wij voeren gesprekken over samenwerking: hoe kan dat er wat de voorgangers betreft uit gaan zien? Of is die route volgens jullie niet de gewenste en is er een andere oplossing?
Bij de meeste bijeenkomsten hebben we dat wat anders geformuleerd:
- Wat is volgens jullie het perspectief: hoe gaat het eruit zien en waar liggen de mogelijkheden?
- Wat is jullie eigen rol bij dat perspectief?
- De ambtelijke structuur is niet houdbaar; hoe verder?
Ad. 1
Het perspectief is in de basis voor de meesten wel helder: we worden kleiner, vergrijzen, hebben meer moeite om de kerkenraad op sterkte te krijgen. Het woord ‘sterfhuisconstructie’ is een aantal keren gevallen: met ouderdomskwalen. Dat vraagt om stervensbegeleiding, je kunt het niet zo laten lopen. Ook een tekort aan organisten en voorgangers werd genoemd als zorg.
Aan de andere kant werd ook gewezen op hoopvolle ontwikkelingen en de theologische notie: het is niet onze kerk, maar Gods kerk, vertrouwen op de Geest die niet altijd langs onze lijntjes werkt en waait. De huidige kerkelijke gemeenschappen zijn niet duurzaam, wel zullen er christelijke gemeenschappen blijven, maar dan anders; geen idee hoe. Hier viel bij één bijeenkomst het woord ‘Wederopstanding’.
De samenwerking ter plaatse, een nieuwe vorm van oecumene, komt tot stand met andere kerken en met organisaties buiten de kerk. Dat is belangrijk en biedt nieuwe kansen. Het is belangrijk meer diepgang aan te brengen, een perspectief van geloof bieden (ondanks het feit dat gemeenteleden die diepgang niet altijd waarderen). Ergens klonk de vraag: Gaat het verhaal door? En zijn we niet onze eigen geloofstaal enigszins kwijtgeraakt? De ‘heilige ruimte’ van de kerk kan worden benut. Van belang is om de mensen zelf aan het woord te laten, kerkenraden zelf hun beslissingen te laten nemen en gemeenten hun eigen dingen te laten doen. Dat blijft zo. Wel is regelmatig het woord ‘regiokerkenraad’ genoemd: besturen in grotere verbanden, uitvoeren plaatselijk houden.
Bij één van de bijeenkomsten werd erop gewezen dat we vooral niet krampachtig met de dingen moeten omgaan en het woord ‘krimp’ niet te veel moeten noemen. De vraag is vooral: op welke manier kunnen we van betekenis zijn in plaats van ‘hoe blijven we overeind’.
De samenleving verandert. Mensen binden zich anders: aan elkaar, aan verenigingen en zo ook aan de kerkelijke gemeente. Daar houden we te weinig rekening mee, eigenlijk helemaal niet, omdat we dat moeilijk vinden. Dorpskerk en dorpskerkenbeweging worden omarmd; gebouwen ingezet. Betrokken raken bij maatschappelijke zaken is ook belangrijk, al wordt daar snel het stempel ‘politiek’ op gezet.
Samenwerken wordt als een belangrijke beweging gezien: samenwerking van protestantse kerkelijke gemeenten uit verschillende dorpen, maar ook samenwerken met plaatselijke (christelijke) organisaties zoals op het gebied van welzijn, dorpsbelangen, andere kerken. Context is belangrijk, die moet je ook serieus nemen bij de ontwikkeling naar wellicht andere en nieuwe vormen van kerk-zijn.
We hebben meer lef nodig – durf risico’s te nemen.
De vermoeidheid slaat toe. Samenwerken is prima, maar ‘er is net gefuseerd en nu al weer inzetten’ en moeite doen voor samenwerken is wel erg veel gevraagd en kost veel energie.
Ad. 2
De rol van de voorganger is ‘voorgaan’. Daarmee wordt vooral bedoeld het voorgaan in de eredienst en pastorale inzet. Voorgangers hebben tot taak vragen te stellen en kerkenraden en gemeenteleden uit te dagen tot het geven van antwoorden op ontwikkelingen die we allemaal zien gebeuren. Geestelijk leiderschap wordt genoemd: inspireren en bemoedigen, kritisch zijn en vanuit de Schrift het gesprek aangaan over kerk-zijn in deze tijd: wat wordt er gemist wanneer de kerkdeur sluit? Naast gemeenschap ook een plek om het evangelie door te geven en mensen de kans te geven het leven met elkaar ten diepste te delen?
Voorgangers moeten ook kerkenraden begeleiden om te zorgen dat structuren voor allerlei taken licht blijven of worden en voor mensen te doen zijn. In één bijeenkomst werd uitgesproken dat in dat opzicht voorgangers zichzelf overbodig zouden moeten maken: de kerkenraad en de vrijwilligers zodanig inzetten in een organisatiestructuur dat het door kan gaan.
“Voorgangers moeten verbinden, mensen met elkaar, gemeenschappen met elkaar; voorgangers moeten daarvoor ook zichtbaar zijn in de gemeenschap. Voorgangers moeten vooral geen bestuurder worden.” Dat was wat we hoorden. Voorgangers kunnen met hun inbreng in werkgemeenschappen en van daaruit ook in de ringen zorgen voor meer verbinding tussen de gemeenten.
Verschillende keren kwam uit de voorgangers naar voren dat het wellicht wenselijk is de koppeling van een voorganger aan een gemeente los te laten; voorgangers verbinden aan de classis met het oog op een regio, een veel groter gebied met meerdere gemeenten. Wat mij betreft opvallend dat voorgangers zelf aangeven dat hieraan gedacht moet worden; dat betekent ook werken aan teamvorming.
Ad. 3
De ambtelijke structuur moet blijven, maar kan niet doorgaan zoals we dat nu hebben. Het is duidelijk dat het optuigen van kerkenraden en ambtelijke vergaderingen niet vol te houden is. Een oplossing of een weg daar naartoe is eigenlijk nergens aangedragen tenzij je toch minder nadruk legt op het ambt en meer op bestuurder. Dus: ook niet-belijdende leden en niet-ambtsdragers lid laten worden van de kerkenraad.
Een aantal opmerkingen los van de vragen
Het Breed Moderamen is blij met de gesprekken die zijn geweest. Toch zijn er ook wel zorgen gerezen. De opkomst van de voorgangers was teleurstellend. Van de 156 mensen die zijn gemaild en wellicht nog iets meer die zijn bericht via de werkgemeenschappen, kwamen 62 mensen, dat is minder dan 40%. Ik weet niet van alle bijeenkomsten hoe veel zich hebben afgemeld, maar die waarvan ik het weet: 3 van de 13 afwezigen en 4 van de 24 afwezigen. Velen kwamen niet en hebben zich niet afgemeld, kwamen eenvoudigweg niet opdagen. Twee afzeggers reageerden via de mail inhoudelijk op de vragen.
Bij de teleurstelling over de opkomst vragen we ons natuurlijk af hoe dat kan. We hadden bedacht de bijeenkomsten rond lunchtijd te doen, een gunstige tijd dachten wij; en we hadden de tijd nauwkeurig afgebakend: van 12:00 uur tot stipt 14.00 uur en op dat moment zijn we steeds gestopt. Was het toch beter geweest in de ochtend of de middag? Met andere woorden: is het de agenda, die ons in de weg zit?
Het is ook mogelijk dat we onze vragen niet duidelijk genoeg hadden geformuleerd, maar van de aanwezigen hebben we dat niet echt terug gehoord. We hebben ons ook afgevraagd of de lage opkomst te maken heeft met de houding van voorgangers voor hun betrokkenheid bij deze vragen. Is er te weinig besef van urgentie en is er een gevoel dat het ‘mijn tijd wel zal duren’?
We hebben ook geconstateerd dat nogal eens voorgangers van iets grotere gemeenten ontbraken. Een enkeling gaf aan dat het in zijn of haar gemeente niet aan de orde zou zijn, op deze manier nadenken over de toekomst. Als Breed Moderamen willen we alle betrokkenen oproepen om deze gesprekken en het zoeken van mogelijkheden vooral gezamenlijk te doen, omdat we constateren dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. Ook op andere momenten horen we van kerkenraden dat we allemaal met dezelfde problemen en vragen te maken hebben of krijgen en dat we elkaar bitter nodig hebben. En wanneer het gaat om een gelovig perspectief dan betekent dat een gesprek over geloof en kerk-zijn voeren met voorop de voorgangers, lijkt mij.
Dat laatste baart mij ook wel enige zorg. Nogal eens was het moeilijk het gesprek echt inhoudelijk, theologisch, over geloof en leven of hoe je dat ook maar wilt duiden te krijgen. Ook voorgangers, die geen bestuurders willen zijn, schieten meteen in de organisatorische oplossingen, niet in inhoudelijke gesprekken, die daarvoor in mijn optiek de basis moeten vormen. Het blijft van belang vanuit een inhoudelijke kijk op kerk-zijn in deze tijd verder te praten over hoe we dat vorm kunnen geven.
Er waren weinig kerkelijk werkers aanwezig. Ik heb niet bijgehouden hoe veel dat er waren, maar ik schat ongeveer 15%. Dat is enigszins voorstelbaar, omdat zij met hun kleine aanstellingen moeten schipperen en goed organiseren; toch heb ik hun inbreng op een aantal momenten gemist. En dat zij inbreng kunnen hebben is duidelijk geworden in de gesprekken met alle kerkelijke werkers in onze classis in maart en juni.
Wat mij betreft was het ook opvallend dat een voorganger die op de bewuste datum op de afgesproken plek voor de werkgemeenschap niet aanwezig kon zijn niet koos voor een andere datum: om wel mee te kunnen praten. Dat hadden we uitdrukkelijk aangegeven: alle data en locaties waren gedeeld om je eigen keuze te kunnen maken. Dat is niet gebeurd.
Kortom: veel stof tot nadenken voor ons als Breed Moderamen, maar ik hoop dat dat ook geldt voor onze voorgangers. Ik hecht eraan te zeggen dat we veel moeite doen om ons voor voorgangers en gemeenten in te zetten en te faciliteren waar dat nodig en mogelijk is. Deze gesprekken waren daarvan een voorbeeld, net als de gesprekken met kerkelijk werkers en kerkenraden.
Een conclusie van één van onze BM-leden die bij meerdere bijeenkomsten aanwezig was: in Groningen wordt de urgentie meer gevoeld dan in Drenthe, zo was tenminste de indruk.
Ik sluit dit verslag af met de vraag of mensen hierop willen reageren; misschien missen wij een element, zien we iets over het hoofd of ligt het anders dan we denken. Dan horen wij dat natuurlijk graag, want we willen graag samen met jullie optrekken. Bovendien wordt onze kerk gevormd door plaatselijke gemeenten met jullie als hun voorgangers.
Jan Hommes, classispredikant classis Groningen-Drenthe
0651999711
j.hommes@protestantsekerk.nl