Oxford Street
Alles kan veranderen in een dag
als de auto’s gaan grazen in de straten,
mooie glanzende koeien en schapen
en de verkeerslichten staan groen op gras.
Engelen als cowboys ertussendoor
houden zich bezig met de paardekrachten,
want God, God in het diepst van zijn gedachten,
dat is een boer, dat is gewoon een boer.
Hij scheurt het asfalt als een grasland open,
in de riolen schieten vissen kuit,
wat dood is doet hij ademen en lopen,
maakt van metaal een zachtkloppende huid.
Het zal ontroerend zijn om te aanschouwen
als al die auto’s ook kunnen herkauwen.
Guillaume van der Graft, uit: Overzee (1961)
Het gedicht Oxford Street van Guillaume van der Graft is een zogenaamd klassiek sonnet. Het heeft twee kwatrijnen (elk vier versregels) met omarmend rijm (abba) en twee terzinen (elk drie verzen); daarin is het rijmschema efe fgg. We zien verschillende keren beginletterrijm. Ik noem als voorbeeld in strofe 1: gaan grazen (vers 2) en: groen op gras (vers 4) en uit strofe 4 maakt van metaal (vers 12). Wanneer je het gedicht hardop leest, hoor je dat de dichter binnen een versregel soms allemaal korte klinkers gebruikt (bijvoorbeeld vers 1: ‘korte a’) en soms lange klinkers (vers 2: ‘lange a’). Wat verder opvalt zijn de herhalingen in vers 7 en 8 en het vele gebruik van beeldspraak. Die wordt al dan niet aangegeven door het gebruik van het vergelijkingswoord ‘als’: Engelen als cowboys (vers 5). Maar ook zonder: God is een boer (vers 7, 8). Het gedicht gaat over hoe alles kan veranderen in een dag.
De dichter heeft het gedicht geschreven tijdens een verblijf in Engeland. Oxford Street was en is met z’n 300 winkels zo ongeveer de drukste winkelstraat van Londen. Het vele gemotoriseerde verkeer, waaronder heel veel dubbeldekbussen, rijdt er stapvoets of staat er vast. Dat de luchtverontreiniging er erg is en was, laat zich raden. Misschien is dat in 1961 de aanleiding geweest tot dit visionaire gedicht. Want dat is het. De dichter heeft als het ware een visioen dat alles verandert in een dag. Dat kan, zegt hij in strofe 1, als de auto’s gaan grazen in de straten. De auto’s worden mooi glanzende koeien en schapen. Het beeld vervangt in vers 3 de werkelijkheid. Wellicht is dit beeld in het hoofd van de dichter opgekomen toen hij over de historische betekenis van het woord Oxford Street nadacht: vroeger een straat waar de ossen langs liepen naar de doorwaadbare plaats, de ‘ford’ in de rivier. (Ter vergelijking: datzelfde woord ‘vorde’ vinden we in het Nederlandse Coevorden.)
Vers 4 is mooi dubbelzinnig: Verkeerslichten staan groen op gras. Niet alleen staan de verkeerslichten op groen, maar ze staan ook op gras, dat groen is. De straten zijn van gras geworden en je hoeft niet meer te stoppen. Je kunt er gewoon overheen.
In de tweede strofe verbindt de dichter in zijn visioen het hemelse met het aardse: engelen als cowboys en God als boer. De engelen/cowboys houden zich – om in de beeldspraak te blijven – bezig met de paardenkrachten, te vergelijken met de pk’s van (vracht)auto’s. De dichter herhaalt het beeld van God als boer met nadruk. Het is alsof hij zeggen wil dat God de aarde misschien dan wel geschapen heeft, maar dat hij zijn aarde net als een goede boer ook blijft bewerken. En waar nodig verbeteren.
Hij scheurt het asfalt als een grasland open (vers 9). Net zoals je gras kunt scheuren, dat is kapot maken om er iets beters voor in de plaats te stellen, maakt God het asfalt kapot om het juist gras te laten worden. En in de riolen, ik lees: in het vervuilde water, schieten vissen kuit, wordt nieuw leven geboren. Wat dood was gaat weer leven, en van metaal (van de auto’s) maakt hij de zachtkloppende huid van koeien. God is iemand die met de natuur verbonden is. Het tegennatuurlijke wordt als het ware omgeschapen.
De dichter eindigt met een prachtig beeld: auto’s, die als koeien vredig herkauwen. Auto’s kortom, die stilstaan. Haast zoiets als: ‘en God zag dat het goed was’. Maar het blijft een toekomstvisioen: Het zal ontroerend zijn om te aanschouwen… als. Zover is het nog niet. Gezien het voorgaande zou je die wensdroom wel de chûte, de wending, in dit sonnet kunnen noemen.
Het gedicht van Guillaume van der Graft, pseudoniem van theoloog en psalmendichter Willem Barnard (1920-2010) is zowel wat inhoud als taalgebruik betreft modern. Het gedicht uit 1961 had ook heel goed vandaag als een protestgedicht geschreven kunnen zijn. Het toont dat kunstenaars, schrijvers en dichters ons meer dan eens met haast profetische blik laten zien wat er in de wereld gaande is.
Marian Knigge – van der Schors
Dit artikel verscheen eerder in Kerk in Stad, nummer 3 van 2023.