In memoriam: Huub Oosterhuis (bekijk de uitvaart)

Huub Oosterhuis 1 november 1933 – 9 april 2023

Het bericht dat de theoloog en lieddichter Huub Oosterhuis op eerste paasdag is gestorven heeft velen ontroerd. In de kranten en op de televisie verscheen een reeks aan levensbeschrijvingen, portretten en herinneringen. Aan mij werd gevraagd voor Kerk in Stad iets over Oosterhuis te schrijven, een In Memoriam of enkele persoonlijke gedachten.

Ds. Marga Baas

Het leek mij goed om te beginnen met het eerste lied dat Huub Oosterhuis schreef voor liturgisch gebruik: ‘Zolang er mensen zijn op aarde’. Het ontstond in november 1959, toen de dichter tegen de wind in fietsend onderweg was van Winsum naar Groningen. Hij studeerde destijds in de stad Nederlandse taal- en letterkunde en was verbonden aan het Maartenscollege. Daar werden in de kapel wekelijkse vieringen gehouden, in het Latijn. Er ontstond behoefte aan eigentijdse teksten in de moedertaal. Oosterhuis kreeg als dichter de vraag voorgelegd iets te maken “met de Bijbel erin, en in het Nederlands”. Hij besefte het op het moment zelf niet, maar dit werd het begin van een hele levensweg.

Het werd zijn roeping lieddichter te zijn en taal te vinden voor wat in woorden niet of nauwelijks te zeggen valt. Meer dan 700 liederen heeft hij geschreven. Talloze mensen hebben van hem woorden aangereikt gekregen, waarmee zij opnieuw of voor de eerste maal uitdrukking konden geven aan hun verlangen, hopen en geloven. Dat gold en geldt niet alleen voor mensen die zich verbonden voelen met de kerk en de christelijke traditie. Ook anderen herkennen zich in zijn taal en ontdekken in zijn teksten iets van het geheim van de liefde en de hoop op een nieuwe, rechtvaardige wereld.

Voor mij was ‘Zolang er mensen zijn’ het eerste lied van Oosterhuis dat ik als kind heb leren zingen. Op het Willem Lodewijk Gymnasium en tijdens mijn studententijd in Kampen verdiepte de kennismaking met zijn teksten zich. Ik las in Bid om vrede en ontdekte naast telkens nieuwe liederen ook zijn gezongen tafelgebeden. Ik herinner me dat er enige commotie ontstond naar aanleiding van de vieringen in de Burgwalkerk in Kampen, waar met regelmaat zijn tafelgebed ‘Gij die weet wat in mensen omgaat’ werd gezongen. Volgens sommige broeders en zusters uit de Hanzestad was dit een tekst waarin de godheid van Jezus betwijfeld werd. Op een avond kwam Oosterhuis op uitnodiging van de studentenpredikante voor ons als jonge theologen zijn liederen en met name dit tafelgebed toelichten. Ter afronding zongen we het samen. We haperden, maar begonnen opnieuw, ditmaal gesteund door Oosterhuis zelf, die midden tussen ons in ging staan en vol overtuiging zingend de leiding nam – zijn stem bijna als een bazuin in mijn oren.

In het dagblad Trouw kregen mensen de gelegenheid te vertellen welk lied van Oosterhuis hun het dierbaarst is. Ik zou zelf niet weten wat te antwoorden, omdat er zo veel woorden van hem zijn die ik met me meedraag. Maar de reactie van Désanne van Brederode riep wakker waarmee de zeggingskracht van Oosterhuis voor mij begon: zijn verwoording van een verlangend zoeken naar God als een Ander die vreemd en tegelijk vertrouwd is – zoals spreekt uit zijn parafrase van een fragment uit de Belijdenissen van Augustinus: “Veel te laat heb ik jou liefgekregen, schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw” (o.a. Zangen van zoeken en zien 567). Dat een dergelijke taal voor God bestond, was voor mij een openbaring. Des te meer omdat dit zoeken naar God door de dichter onlosmakelijk verbonden wordt met een hartstochtelijk verlangen naar vrede en recht. Innigheid en tederheid gaan in zijn liederen samen met woede en grote sociale bewogenheid.

In enkele artikelen die deze dagen zijn gepubliceerd wordt verwezen naar de onuitwisbare indruk die de deportatie van de Joden heeft gemaakt op het negenjarig jongetje dat Oosterhuis was, toen er een razzia in zijn Amsterdamse buurt plaatsvond. Die verschrikking heeft hem in de zeventiger jaren ertoe gebracht zich verder in het jodendom te verdiepen en in gesprek te gaan met mensen als Abel Herzberg en rabbijn Yehuda Ashkenazy. Steeds meer gloeit in zijn teksten het vuur van de Thora en de profeten.

Bijna een halve eeuw heeft Oosterhuis gewerkt aan zijn hertaling van de psalmen: 150 psalmen vrij. De eeuwenoude woorden komen opnieuw tot leven – schurend, hoekig soms (‘Ploert en Schender’), en ook verrassend ontroerend. Marten van Dijken heeft het gewaagd deze bewerkingen in het Gronings te vertalen, evenals de gedichtencyclus ‘Groningen’ uit 1961, die in 2020 samen met de vertaling opnieuw werd uitgegeven. In het kader van Schoonheid met een Ziel werden in de afgelopen jaren vier liedmiddagen in de Martinikerk georganiseerd, waar een keuze uit deze rijke schat aan psalmen en liederen werd gezongen, alle keren onder leiding van Antoine Oomen met het koor voor nieuwe Nederlandse religieuze muziek. Tweemaal was Oosterhuis ook zelf aanwezig als bewogen en inspirerend spreker.

Hoe kunnen we anders dan in dankbaarheid zijn naam gedenken? En we blijven zijn liederen zingen, soms tegen de klippen op.

Dit artikel verscheen eerder in Kerk in Stad 8 – 2023 – kerkinstad.nl

Scroll naar boven